Vergeet Jeroen Brouwers Niet

 

Jeroen Brouwers (1939) is een van mijn favoriete Nederlandse schrijvers. Hij excelleert in romans, verhalen, essays, kritieken en autobiografische stukken, en dat al sinds 1964. 

Jeroen Brouwers zit, denkt en schrijft. Na een beroerte in 2014 leerde hij zichzelf opnieuw met de pen te schrijven. Wat een doorzettingsvermogen! In april won hij de prestigieuze Libris Literatuurprijs  2021 met  Cliënt E. Busken, een verhaal dat zich helemaal in het hoofd van de verteller afspeelt. Hoog tijd voor een Boekenblog over deze geweldenaar.

 

Schrijflevensloop

In 1959, schreef zijn toenmalige vriendin in Trouw, gooide hij een manuscript in het water. Zij viste het op, dat wel, maar gepubliceerd is het nooit. In 1964 debuteerde hij dan toch met Het mes op de keel, drie jaar later gevolgd door de al even weinig succesvolle roman Joris Ockeloen en het wachten. Vanaf toen kreeg zijn werk als redacteur bij het legendarische Vlaamse uitgeefhuis Manteau voorrang. Directeuren Angèle Manteau en Julien Weverbergh moeten het later ontgelden, want Brouwers onthoudt alles en vergeeft weinig: Weverbergh en ergher, Stoffer en blik.

Is Brouwers dan een Belg, een Vlaming? Nee, hij is in Nederlands-Indië geboren, kwam met zijn ouders begin jaren ’50 naar Nederland. Moest om onbegrijpelijke redenen naar de kostschool en nam dat zijn ouders zeer kwalijk. Nu is Brouwers een man die iedereen van alles kwalijk nam. Hij schreef dat meestal ook op. Als lezer was ik daar erg blij mee. Want hij schrijft zo meeslepend,  beeldend en humoristisch dat iedere woedeaanval, ieder gevoel van tekortgedaan-zijn, iedere melancholieke bui en iedere herinnering, fantastische literatuur oplevert. Op zijn best-eigenlijk altijd- is hij een mengeling van Hermans, Reve, en Mulisch. Plus, gek genoeg, de humor van Godfried Bomans. Huilen en lachen tegelijk dus!


 De Nieuwe Revisor

Echt los ging Brouwers in de jaren ’70. Talloze literaire anekdotes kregen een nieuw leven in de bloemlezing Zachtjes knetteren de letteren. Zijn recensies en essays in talloze tijdschriften zijn vergelijkbaar met de toen al even opzienbarende stukken van Gerrit Komrij. Fel, op de persoon, vilein maar gebaseerd op kennis. Vaak ook verbazend mild van karakter, zoals Het tuurtouw, zijn herinneringen aan de befaamde uitgever Geert van Oorschot.  Maar ja, je onthoudt toch de woede het beste. Zoals in De Nieuwe Revisor, de verzameling strijdschriften tegen de jongetjesliteratuur van de jaren zeventig, in het literaire tijdschrift Tirade (1980). Jarenlang durfde ik niets meer van bijvoorbeeld Guus Luijters, Dirk Ayelt Kooiman, Henk Spaan te lezen. Ik mocht Jeroen Brouwers eens tegen het lijf lopen! Kunt u zich voorstellen wat het effect van deze stukken op genoemde auteurs was!

 

“Het is niets”

 Nog mooier vond ik zijn autobiografische stukken. Brouwers is een “eenzame wolf”. Hij sloot zich het liefst op in een boshut, niets en niemand om zich heen-nou ja, zijn vrouw dan. Op een merkwaardige manier bleef hij daar op de hoogte  van iedere literaire ontwikkeling, legde gigantische dossiers aan en schrijft, schrijft, schrijft. Plus drinken en roken natuurlijk. En somberen. Hèt  voorbeeld van een “romantische” schrijver. Maar dat levert wel geweldige, persoonlijke boeken op: Groetjes uit Brussel, Zonder trommels en trompetten, Et in Acadia ego, Het is niets, Kroniek van een karakterHeerlijk om er in mee te gaan, in dat gesomber.


De onverbloemde eerlijkheid ervan onderkent hij zelf. Uit Het is niets (1993): “Een van mijn bedoelingen was: notities te maken voor later te schrijven memoires. Het plan daartoe heb ik gaandeweg laten varen: mijn werk is al autobiografisch genoeg en mag als geheel worden gezien als een keten van sleutelromans en gedenkschriften.” Hij voelde zich “bevrijd van de mijzelf opgelegde vorm -en stijlconventies die mijn spontaneïteit blokkeerden bij het zorgvuldig construeren van mijn “officiële” werk.” 

Daarom prefereer ik deze boeken uiteindelijk boven zijn romans, al vind ik Het verzonkene, Bezonken rood, Geheime kamers en Het hout meesterlijk. Geheime kamers, als iedere roman van Brouwers zich afspelend in een nauw omschreven ruimte, is zelfs heel geestig, al gebeurt er veel ellendigs. Het hout is beklemmend en genadeloos. De kleine ruimte is hier het Franciscaner klooster met jongensinternaat in 1953. De eigen kostschoolervaringen heeft Brouwers omgezet in een huiveringwekkend verhaal over misbruik. Gebeeldhouwde zinnen, maximale zeggingskracht en veel, heel veel inktzwarte humor. De boodschap is méér dan duidelijk. Ik verwacht van Cliënt E. Busken hetzelfde innerlijke vuurwerk. In dat opzicht is  Jeroen Brouwers nog precies dezelfde persoon van lang geleden. “Mijn laatste roman, ik ben leeg.” Ik kan het niet geloven!

 

Leo Willemse

Reacties

Populaire posts van deze blog

P.C.Hooftprijs 2019 voor Marga Minco

Uitgelezen in 2018

Boekenblog Waterland 36 In vrijheid geschreven